1 O Kerstnacht, schooner dan de dagen,
Hoe kan Herodes ’t licht verdragen,
Dat in uw duisternisse blinkt,
En wordt gevierd en aangebeden!
Zijn hoogmoed luistert naar geen reden,
Hoe schel die in zijn ooren klinkt.
2 Hij poogt d’onnoozle te vernielen,
Door ’t moorden van onnoozle zielen.
En wekt een stad en land geschrei
In Bethlehem en op den akker.
En maakt de geest van Rachel wakker,
Die waren gaat door beemd en wei.
3 Bedrukte Rachel, schort dit waren:
Uw kin-dren sterven martelaren.
En eerstelingen van het zaad,
Dat uit uw bloed begint te groeien,
En heerlijk tot Gods eer zal bloeien,
En door geen wreedheid en vergaat.